Minister Lalieux verwelkomt het Europees initiatief inzake het minimuminkomen, maar betreurt het gebrek aan ambitie
"Ook al is het slechts een aanbeveling, deze tekst is een nieuwe mijlpaal in de verwezenlijking van de Europese verbintenis om het aantal mensen dat met armoede en sociale uitsluiting wordt bedreigd met 15 miljoen te verminderen. Om dit doel te bereiken, moeten we streven naar een opwaartse convergentie tussen de lidstaten op het gebied van sociale bescherming. Een toereikend minimuminkomen draagt bij tot de vermindering van de sociale ongelijkheid binnen en tussen de lidstaten.”
De aanbeveling is gebaseerd op het uitgangspunt dat alle mensen die niet over voldoende middelen beschikken, recht hebben op een toereikend minimuminkomen, op een waardig leven in alle levensfasen en op daadwerkelijke toegang tot goederen en diensten die hun onafhankelijkheid bevorderen. De tekst roept de lidstaten ook op om, voor mensen die kunnen werken, maatregelen te nemen die hen stimuleren om aan het werk te blijven of opnieuw aan het werk te gaan.
De toegang tot een minimuminkomen vereist daarom sociale vangnetten die niet op bijdragen berusten, d.w.z. sociale bijstand die gekoppeld is aan de behoefte van mensen die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken. De organisatie van deze bijstand verschilt van land tot land, en deze diversiteit kan ook een inspiratiebron zijn voor de uitwisseling van goede praktijken.
Karine Lalieux is vooral verheugd over de aandacht voor gendergelijkheid bij het bepalen van de criteria voor het minimuminkomen en de strijd tegen de niet-opname van rechten. "Het versterken van de toegang tot sociale rechten is een belangrijk onderdeel van mijn engagement. De uitwisseling van informatie, kennis en goede praktijken tussen de lidstaten zal zeker de ontwikkeling van nieuwe initiatieven mogelijk maken om het probleem dat mensen hun rechten niet opnemen beter te controleren, te meten en te verminderen.”
De POD Maatschappelijke Integratie zal de aanbeveling analyseren om te bepalen welke aanpassingen nodig zijn in de Belgische wetgeving.
Veel van de in de aanbeveling voorgestelde beginselen en maatregelen zijn echter al van toepassing in de Belgische wetgeving inzake het recht op maatschappelijke integratie, zoals transparante en niet-discriminerende criteria om in aanmerking te komen voor een minimuminkomen, de multidimensionale analyse van de obstakels voor maatschappelijke en professionele integratie, de uitwerking van een inclusieplan binnen drie maanden, enz.
Tot slot zal de minister toezien op de uitvoering van deze aanbeveling tijdens het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in de eerste helft van 2024.